06-06-2023 | ZOOP observaties voor het Nieuwe Instituut door Frank Bruggeman i.s.m. Peter Zwaal
NL
BLOEMENWEIDES EN DROOGTESTRESS
Voorafgaand aan de heraanleg van de Nieuwe Tuin is met de gemeente Rotterdam afgesproken dat de tuin een eigen gezicht en herkenbaar karakter zou mogen houden binnen het geheel van het vernieuwde Museumpark. Die herkenbare identiteit zou bij uitstek tot expressie mogen komen in de wilde bloemenweides langs de gravelpaden. Vorige zomer werden die bloemenweides sterk gedomineerd door koolzaad (Brassica napus) en uitstaande melde (Atriplex patula). Die combinatie van geel en grijsgroen oogde niet verkeerd maar was wel wat saai en eentonig. Om te bespoedigen dat de bloemenweides een wat kleuriger en gevarieerder aanzien zouden krijgen werd in 2022 flink wat uitstaande melde weggetrokken voordat dit in het zaad kwam. Daardoor zouden in 2023 vanzelf andere wilde bloemen een kans krijgen, zo was de gedachte. Mede dankzij het relatief natte voorjaar is dat inderdaad gebeurd. Veel zaden uit het “bodemarchief” zijn de afgelopen maanden ontkiemd en snel opgegroeid tot planten. In de afgelopen twee weken zijn heel veel soorten ineens gaan bloeien. Om er slechts een paar te noemen: fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), dagkoekoeksbloem (Silene dioica), margriet (Leucanthemum vulgare), groot kaasjeskruid (Malva sylvestris), slangenkruid (Echium vulgare) en klaproos (Papaver moeas). De aangevoerde grond voor de twee formele plantvakken langs de Jongkindstraat blijkt eveneens allerlei zaden te bevatten. Ook die zijn de afgelopen maanden ontkiemd. De meest opvallende soorten die hier tot wasdom komen zijn kamille (Matricaria chamomilla) en perzikkruid (Persicaria maculosa). Omdat deze onkruiden veel sneller groeien dan de bodembedekkers die hier in maart zijn geplant, is begonnen met het wieden van de twee plantvakken. Dat geeft een wat dubbel gevoel. Om relatief traag groeiende cultivars als gevlekte dovenetel (Lamium maculatum ‘Roseum’), schuimbloem (Tiarella cordifolia) en ooievaarsbek (Geranium macrorrhizum ‘Ingwersen’s Variety’) een kans te geven moet de veel robuustere kamille het loodje leggen. En waarom het wilde perzikkruid ongewenst verklaren en de nauw verwante adderwortel (Persicaria bistorta ‘Superba’) alle ruimte geven? Daar komt nog bij dat kamille en perzikkruid nauwelijks of veel minder last hebben van droogtestress dan de meeste cultivars, die vanwege hun oppervlakkige potbeworteling regelmatig moeten worden bewaterd. Met de mogelijk droge zomermaanden voor de boeg voelt de keuze voor cultivars ten koste van kamille en perzikkruid een beetje onverstandig. Een andere gewetensvraag die zich bij het wieden van de twee formele plantvakken opdringt is hoe “vloeiend” de grens met de wilde bloemenweides moet worden vormgegeven: tot waar mogen de soorten uit de bloemenweides oprukken en tegen wat voor inspanningen (en dus kosten) moeten de cultivars worden beschermd? Als een mogelijk opstapje naar een plantenborder met een wat vloeiender verloop heb ik in de formele plantvakken bewust hier en daar wat kamille en perzikkruid laten staan.

|
EN
FLOWERMEADOWS AND DROUGHT STRESS
Prior to the reconstruction of the New Garden, the Nieuwe Instituut and the municipality of Rotterdam agreed that the garden should retain a recognizable identity within the whole of the renovated Museum Park. This recognizable identity should ideally be expressed in the wild flower meadows along the gravel paths. Last summer those flower meadows were strongly dominated by rapeseed (Brassica napus) and spear saltbush (Atriplex patula). That combination of yellow and gray-green didn’t look bad, but it was a bit too much of the same. As a more varied colour scheme was desirable, a lot of saltbush was removed in 2022 before it got into seed. The idea was that other wildflowers would then automatically have a chance in 2023. Also because of the relatively wet spring, this has indeed happened. Many seeds from the “soil archive” have germinated in recent months and quickly grown into plants. In the past two weeks, many species have suddenly started blooming. To name just a few: cow parsley (Anthriscus sylvestris), red campion (Silene dioica), ox-eye daisy (Leucanthemum vulgare), mallow (Malva sylvestris), vipers’s bugloss (Echium vulgare) and poppy (Papaver moeas).

The topsoil that was deposited in the new flowerbeds along the Jongkindstraat contained all kinds of wild seeds as well. These seeds have also germinated in recent months. The most striking wild species that start to fester in the new flowerbeds are chamomile (Matricaria chamomilla) and redshank (Persicaria maculosa). Because chamomile and redshank grow much faster than the ground cover cultivars that were planted here in March, weeding of the two flowerbeds was deemed necessary. I do have some reservations about this weeding. That the robust chamomile has to give way to relatively slow-growing cultivars as spotted deadnettle (Lamium maculatum ‘Roseum’), foam flower (Tiarella cordifolia) and cranesbill (Geranium macrorrhizum ‘Ingwersen’s Variety’) feels unnatural. And why should wild redshank be weeded at the expense of a closely related bistort cultivar (Persicaria bistorta ‘Superba’)? On top of that chamomile and redshank hardly, or to a much lesser extent, suffer from drought stress than most cultivars. Because of their superficial pot rooting system, cultivars need to be watered regularly. With some dry (or very dry) summer months ahead, cherishing cultivars at the expense of chamomile and redshank seems a bit unwise. Another question regarding the two flowerbeds is how the border with the wild flower meadows should be shaped. To what degree are wild species from the flower meadows allowed to advance in the flowerbeds and at what effort (and therefore cost) should a strict border be maintained? As a stepping stone to a more free flowing border, I deliberately left some chamomile and redshank in the formal flowerbeds.
|