AARDPEER / JERUSALEM ARTICHOKE

09-10-2023 | ZOOP observaties voor het Nieuwe Instituut door Frank Bruggeman i.s.m. Peter Zwaal

NL

AARDPEER

 

Een vaste najaarsbloeier in de Nieuwe Tuin is de aardpeer (Helianthus tuberosus). Het is een familielid van de zonnebloem (Helianthus annuus) maar anders dan die laatste is de aardpeer een meerjarige plant. Zoals de naam reeds zegt heeft de plant peervormige ondergrondse wortelknollen. Die knollen zijn eetbaar (rauw of gekookt) en een beetje notig van smaak. De aardpeer is oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika en ook onder verschillende andere benamingen bekend, te weten knolzonnebloem, topinamboer en jeruzalemartisjok. De naam knolzonnebloem spreekt voor zich. Topinamboer komt van Tupinambá, een volk van kannibalen dat aan de oostkust van Brazilië woonde. In 1613 keerde de Franse zeevaarder François de Razilly (1578-1621), na een mislukte poging om een kolonie in Brazilië te stichten, terug naar Frankrijk met zes leden van dit indianenvolk, die hij presenteerde aan de 12-jarige koning Lodewijk XIII en diens moeder, regentes Maria de’ Medici. Aangezien het bezoek van de Tupinambá ongeveer samenviel met de eerste verschijning van aardperen op het Franse menu, werden de knollen uit de Nieuwe Wereld topinambours genoemd. De naam jeruzalemartisjok is vermoedelijk een verbastering van de naam waaronder de aardpeer in Italië bekend staat, te weten girasole articiocco (zonnebloemartisjok). Met Jeruzalem heeft de aardpeer helemaal niets van doen en ook is de plant geen familie van de artisjok (Cynara scolymus). Aardperen kunnen worden geoogst als de vorst het loof heeft doen afsterven. De knollen zijn winterhard. Aardperen die in de grond blijven zitten, kunnen flinke vorst verdragen, dit in tegenstelling tot aardappelen. De aardperen die sinds 2015 in de Nieuwe Tuin staan zijn niet voor consumptie bestemd. Het betreft exemplaren van een onbekende variëteit die niet al te hoog worden (150-200 cm).

 

 

EN

JERUSALEM ARTICHOKE

 

Since 2015 the New Garden has a golden yellow autumn bloomer, the Jerusalem artichoke (Helianthus tuberosus). It is a close relative of the sunflower (Helianthus annuus) but unlike the latter, the Jerusalem artichoke is a perennial. The plant has pear-shaped underground root tubers. These tubers are edible (raw or cooked) and have a slightly nutty taste.

 

 

The Jerusalem artichoke is native to North America. Despite its name the plant has no relationship with Jerusalem. The Jerusalem part in the plant’s name is believed to be an English corruption of the name by which this vegetable is known in Italy: girasole articiocco (sunflower artichoke). Seventeenth century Europeans thought that tubers of this plant had a taste similar to artichoke. The plant is however not related to the artichoke (Cynara scolymus). The Jerusalem artichoke is also known by several other names, such as sunroot and topinambur. The name sunroot speaks for itself. Topinambur comes from Tupinambá, a tribe of cannibals who lived on the east coast of Brazil. In 1613, after a failed attempt to found a colony in Brazil, the French navigator François de Razilly (1578-1621) returned to France with six members of this Indian people, whom he presented to the 12-year-old King Louis XIII and his regent and mother, Maria de’ Medici. Since the Tupinambá’s visit roughly coincided with the first appearance of Jerusalem artichokes on the French menu, the New World tubers were called topinambours. Jerusalem artichokes can be harvested after the foliage is destroyed by frost. The tubers are winter hardy: those that remain in the ground can tolerate heavy frost, unlike potatoes. The Jerusalem artichokes in the New Garden are however not intended for consumption. They are specimens of an unknown variety that do not grow very tall (150-200 cm).